De geschiedenis wordt beheerst door stromingen die vorm en betekenis geven aan het leven, door menselijk handelen te verbinden met de processen van kosmos en Aarde. Dit noemt men het Grote Werk van een volk en van een beschaving. Het verleden kent velerlei uitdrukkingen van het Grote Werk. Het Grote Werk van de klassieke Griekse wereld bestond erin om de menselijke geest te leren begrijpen en de Westerse humanistische traditie te ontwikkelen. Het Grote Werk van Israël was de ervaring van het goddelijke in de mens een nieuwe uitdrukking te geven. Het Grote Werk van Rome om de volken van de Mediterrane wereld en van West- Europa samen te brengen in een relatie van orde en harmonie. In de middeleeuwse tijd was het Grote Werk om voor het eerst op een christelijke manier vorm te geven. De symbolen van dit Grote Werk waren de middeleeuwse kathedralen die in het gebied van het oude Frankische keizerrijk zo sierlijk tot in de hemel reikten. Groots vloeide het goddelijke en menselijke samen.
In India leidde het Grote Werk op een unieke en verfijnde manier de menselijke gedachten naar spirituele ervaringen van tijd en eeuwigheid en hun wederzijdse betekenis voor elkaar. Hoewel al deze pogingen om Het Grote Werk tot stand te brengen veel hebben bijgedragen aan de ontwikkeling van de mensheid, waren ze toch allemaal beperkt met betrekking tot hun vervulling en dragen ze de tekenen van menselijk falen en onvolmaaktheid.
………….

Aan het begin van een nieuw millennium is nu het Grote Werk om de periode van door mensen aangerichte verwoesting van de Aarde te transformeren naar een periode waarin mensen en de Aarde zo samen leven dat er welzijn is voor beiden. Deze historische verandering is van een veel grotere omvang dan de overgang van het klassieke Romeinse tijdperk naar het middeleeuwse tijdperk, of van het middeleeuwse tijdperk naar de moderne tijd. Deze verandering kent historisch geen parallel sinds de geo-biologische verandering die 67 miljoen jaar geleden plaats had toen de periode van de dinosaurussen ten einde liep en een nieuw biologisch tijdperk begon. Nu worden wij wakker in een periode van alom verspreide wanorde in de biologische structuur van de Aarde en het functioneren van onze planeet.
Sinds mensen enkele tienduizenden jaren geleden in dorpen gingen leven en met landbouw en veeteelt begonnen, is de druk op de ecosystemen van de Aarde sterk toe genomen. Deze last was in zekere zin nog dragelijk door de overvloed van de natuur, het geringe aantal mensen en hun beperkte mogelijkheid om de natuurlijke systemen te verstoren. De afgelopen eeuwen is er door toedoen van de westerse wereld een industriële cultuur ontstaan. Deze is in staat gebleken de Aarde tot in haar diepste fundamenten te verstoren: met verschrikkelijke gevolgen voor de geologische structuur, de chemische samenstelling en het leven overal ter wereld.
Vijfentwintig miljard ton teeltaarde gaat nu jaarlijks verloren. Het is nu nog niet te overzien wat daarvan de gevolgen zijn voor de voedselvoorziening in de toekomst. Enkele van de meest talrijke vissoorten in de zee zijn uitgestorven ten gevolge van te grote exploitatie door de visindustrie zoals het gebruik van sleepnetten van vijfendertig kilometer lang op zeven kilometer diepte. Als we kijken naar het uitsterven dat plaats heeft in de regenwouden van het zuidelijk halfrond en andere plaatsen, dan zien we dat we ieder jaar een groot aantal soorten verliezen.
Er kan nog veel meer worden gezegd over de invloed van mensen op de planeet; de vervuiling die er is omdat rivieren als stortplaats gebruikt worden voor afval, de pollutie van de atmosfeer door het gebruik van fossiele brandstoffen en de radioactieve afval als gevolg van het gebruik van kernenergie. Deze verstoring van de Aarde leidt naar de eindfase van het Kenozoicum. Het gaat hier niet langer om de natuurlijke selectie zoals in het verleden. Een culturele selectie is nu beslissend bij het bepalen van de toekomst van de systemen van leven van de Aarde.
De diepste oorzaak van de huidige verwoesting ligt in het besef van ongelijkheid tussen de mens als soort tegenover de andere soorten. Een besef dat alleen rechten verleent aan de mensen en niet aan andere soorten, want andere soorten hebben alleen bestaansrecht en waarde in zoverre de mens ze kan gebruiken en nuttig acht. Hierdoor zijn de andere soorten zeer kwetsbaar voor de exploitatie door de mens.
Dit is ook de gedragsnorm die nog steeds wordt gehanteerd door de vier grote instellingen die menselijk handelen ordenen: staten, handelsondernemingen, universiteiten en godsdiensten. Het zijn de politieke, economische, intellectuele en godsdienstige instituten. Al deze vier hebben, bewust of onbewust, een radicale breuk aangebracht tussen het menselijke en het niet-menselijke.
In werkelijkheid is er een enkele integrale gemeenschap van de Aarde die alle leden insluit, menselijke en niet-menselijke. In deze gemeenschap heeft ieder lid een eigen rol te vervullen, een eigen waardigheid en een eigen oorspronkelijkheid. Ieder wezen heeft een eigen stem. Ieder wezen behoort tot het gehele universum. Ieder leven treedt in contact met andere vormen en soorten van leven. Iedere soort in de kosmos heeft het recht om te bestaan en om in vrijheid te handelen. Het is eigen aan de soort.
Zo heeft ieder wezen het recht om te worden erkend en gerespecteerd. Bomen hebben bomen rechten, insecten hebben insectenrechten, rivieren hebben rivierenrechten, bergen hebben bergenrechten. Alle rechten zijn beperkt en betrekkelijk. Zo ook de rechten van mensen. Wij hebben mensenrechten. Wij hebben recht op het voedsel en het onderdak dat wij nodig hebben. Wij hebben recht op levensruimte. Wij hebben echter niet het recht om het fundamentele functioneren van de levenssystemen van de Aarde te verstoren. Wij kunnen de Aarde of welk facet van de Aarde dan ook niet echt bezitten. Wij bezitten alleen met het oog gericht op het welzijn van wat we beheren en het welzijn van de gehele gemeenschap, ons eigen welzijn inbegrepen.
Het gevoel dat de Aarde er uitsluitend voor ons is ontwikkelde zich in de laatste eeuwen. Wij gingen door met de vernieling van de bossen tot het eind van de twintigste eeuw, toen we tot de ontdekking kwamen dat we meer dan 95% van de oerwouden van het Amerikaanse continent hadden gekapt. Met de nieuwe technologieën die opkwamen in de tweede helft van de negentiende eeuw en de auto-industrie die zich ontwikkelde in het begin van de twintigste eeuw kreeg de industrialisatie een nieuwe impuls. Snelwegen, parkeerplaatsen, winkelcentra en huizenbouw kwamen alom op. Het leven in de voorsteden werd als toonaangevend gezien voor het goede leven. Dit was ook de tijd dat het aantal vrij stromende rivieren begon af te nemen. Er werden overal grote dammen gebouwd.
Het was ook de tijd dat protest begon op te komen. De groeiende bedreiging van de ecosystemen leidde tot een nieuw beleven van de grootsheid van de natuur. Zo noodzakelijk voor verdere menselijke ontwikkeling van onze cultuur. In de negentiende eeuw begon ook dit bewustzijn door te breken. Gedurende de twintigste eeuw verslechterde de situatie ieder decennium. Dit als gevolg van ongebreideld winstbejag dat de vernietiging van de Aarde veroorzaakte ten koste van een niet zo vanzelfsprekend welzijn voor de mens dat er uit zou moeten voortvloeien. De grote ondernemingen bundelden zich verenigd zodat nu enkele ondernemingen de heerschappij hebben over grote delen van de Aarde. Het kapitaal van enkele multinationale ondernemingen loopt tegen de triljoenen dollars. Ook groeien er meer en meer bezorgdheid en bewustzijn van onze verantwoordelijkheid voor de generaties die na ons komen.
Misschien is wel de meest waardevolle erfenis die we kunnen nalaten aan de generaties na ons een soort van “Groot Werk” dat er in bestaat om het project mensheid in de richting te sturen weg van een vernietigende aanwezigheid op Aarde naar een aanwezigheid die meer goedaardig is. We moeten een zekere richting aangeven; hoe kan de volgende generatie dit werk op een effectieve manier doen?
Want succes of falen van welke periode in de geschiedenis dan ook hangt af van de manier waarop degenen die in die tijd leefden de speciale taak die ze vanuit de geschiedenis hadden gekregen hebben vervuld.
Geen enkele tijd leeft enkel voor zichzelf. Iedere tijd heeft alleen dat tot zijn beschikking wat ontvangen wordt van een vorige generatie. Juist nu zijn er overtuigende bewijzen dat de verschillende soorten, de bergen en rivieren en zelfs de wijde oceanen waarvan we eens dachten dat ze niet onder de invloed van menselijk handelen stonden, alleen verder kunnen leven in hun beschadigde toestand.
Het Grote Werk dat voor ons ligt, de taak om de moderne industriële beschaving met haar vernietigende werking op Aarde om te buigen naar een aanwezigheid die meer weldadig is, is geen rol die we zelf gekozen hebben. Het is een taak die ons is gegeven zonder dat we er om gevraagd hebben.
We worden gekozen voor deze historische taak door een macht die ons te boven gaat. We hebben het tijdstip van onze geboorte niet gekozen, niet onze ouders, niet onze cultuur en de periode in de geschiedenis. We hebben ook onze status niet gekozen of het spirituele inzicht of de politieke en economische context van ons leven. We werden als het ware in het bestaan gedropt met een uitdaging en een taak die elke persoonlijke keuze overstijgt. De waardigheid van ons leven hangt echter af van de wijze waarop we deze taak gaan begrijpen en vervullen.
We moeten ook begrijpen dat de macht die ons deze taak heeft gegeven, ons ook in staat stelt om deze taak te vervullen. We moeten durven geloven dat we geleid worden en gedragen door dezelfde krachten die ons tot het bestaan riepen.
De speciale taak die ons is gegeven, die we zullen doorgeven aan onze kinderen is de hartstochtelijke overgang mee bewerken van het eindigende Kenozoische tijdperk naar het Ecozoisch Tijdperk; waarin mensen op de Aarde weer volledig participeren en hun plaats innemen in de hele Aardegemeenschap. Dit is het Grote Werk van ons en van onze kinderen…
…….
Wij moeten ons bewust worden dat we in deze eerste jaren van de eenentwintigste eeuw ook een bedreigende historische situatie beleven, al is onze toestand niet te vergelijken met enige voorgaande in Europa en Azië. Want daarin hadden de volken alleen te maken met menselijke reacties op verstoringen van de menselijke levenswijze. Zij hadden niet te maken met de ontwrichting en zelfs vernietiging van een geo-biologisch tijdperk dat het functioneren van de planeet 67 miljoen jaar had geregeld. Zij hadden niet te maken met wat maar in de verste verte leek op de vergiftiging van de lucht, het water en de aarde, of met de enorme hoeveelheid chemicaliën die over de planeet verspreid worden. Ook hadden ze niet te maken het uitsterven van soorten of met klimaatverandering die ons nu door hun omvang zoveel zorgen baren.
Toch kan hun voorbeeld een bron van inspiratie zijn als ook hun moed en zelfs hun leer. Want wij zijn de erfgenamen van een geweldig intellectueel erfgoed, van wijsheid tradities waardoor zij in staat waren het Grote Werk van hun tijd te vervullen. Deze tradities zijn geen voorbijgaand gedachtegoed of zomaar opinies van journalisten die bezorgd zijn over de dagelijkse gang van de zaken van de mensheid; zij zijn de uitdrukking van de principes die het menselijk leven richting geven in de structuur en het functioneren van het universum zelf.
Wij kunnen hier zien dat het Grote Werk van een volk het werk van alle mensen is. Niemand is uitgezonderd. Ieder van ons heeft een heel eigen levenspatroon en verantwoordelijkheid. Zo draagt ieder van ons door persoonlijke inzet bij tot het Grote Werk. Persoonlijke inzet vraagt om afstemming op het Grote Werk. In het middeleeuwse tijdperk ging het gewone patroon van leven en ambachten samen met het grotere werk van de beschaving. Het is in onze tijd niet zo gemakkelijk.
Het valt niet te betwijfelen dat ook wij een intellectuele visie, het spirituele inzicht en zelfs de fysieke krachtbronnen hebben om de verandering mee te bewerken waar onze tijd om vraagt: de ontwrichtende macht van de mens t.a.v. de hele gemeenschap van leven om te buigen naar een tijdperk waarin mensen zodanig de planeet bewonen dat harmonie en integriteit voor heel de Aarde gemeenschap gewaarborgd is.
=========================================================
Hoofdstuk 1. “The Great Work”, Th. Berry.
Bell Tower, New York. ISBN 0-609-60525-9-1999
Vertaling en bewerking: J. Barten en E. Verrijt